Sommige voetballers uit het verleden lijken hun tijd ver vooruit te zijn.
De Braziliaanse rechtsbuiten Mané Garrincha is een mooi voorbeeld. Garrincha speelde voetbal in de jaren '50 en '60 op een manier die meer leek op wat buitenspelers 40 jaar later zouden laten zien.
Zijn schijnbewegingen zorgden voor een onvoorspelbaarheid waar verdedigers geen antwoord op hadden. Velen omschreven hem als de beste dribbelaar uit het voetbal, waaronder Pelé. Samen zorgden zij voor een onverslaanbaar Brazilië. Nooit verloor de ploeg met de twee op het veld.
Buitenspelers Ronaldinho, Robinho en Neymar zijn deels een moderne versie van de manier van voetballen van Garrincha. Modern omdat zij als rechtspoten spelen vanaf de linkerkant, terwijl hij een echte rechtsbuiten was. De bewegingen lijken echter zo van hem afgekeken.
Het toeval van 1958
In 1954 besloot de FIFA over te gaan op het gebruik van vaste rugnummers. Tijdens het WK zouden spelers voor het eerst een vast nummer hebben voor het gehele toernooi. De Brazilianen waren vergeten om de lijst met rugnummers door te geven aan de organisatie.
Hierdoor kregen de spelers van de Seleção nummers toegewezen vanuit de organisatie. Nummer 10 was bestemd voor een onbekende 17-jarige jongen die speelde voor Santos. Buiten Brazilië had nog niemand van Pelé gehoord. De tiener zou samen met Garrincha grote indruk maken in Zweden.
Garrincha, op het moment van het WK 24, speelde normaal gesproken met rugnummer 7. De organisatie had zijn nummer gegeven aan Mario Zagallo, en hij zou het WK spelen met nummer 11. Wat geen toeval kan zijn is dat Romario in 1994 met dit rugnummer Brazilië aan het WK hielp.
Ook Garrincha, hoewel een stuk ouder dan Pelé, was buiten Brazilië niet erg bekend. De wereld zag er in de jaren '50 natuurlijk heel anders uit. Dit veranderde toen het team een aantal wedstrijden ter voorbereiding speelde in Italië. Garrincha maakte onder meer indruk tegen Fiorentina.
Niet iedereen stond achter zijn manier van voetballen. In Brazilië keek men op tegen de Europese manier van spelen. Dit was meer gericht op het collectief. De trucjes van de rechtsbuiten en de jongere Pelé werden niet altijd op prijs gesteld. De technische staf vond het te speels.
Spelers moesten zoveel mogelijk het Ginga laten voor wat het was. Ginga is een term uit de Capoeira. Het zijn de bewegingen die gemaakt worden om de tegenspeler op het verkeerde been te zetten. Het geheel had een slechte reputatie in die tijd, en was daarvoor zelfs verboden.
Garrincha en Pelé trokken zich hier niet veel van aan, en bleven doen waar zij zo goed in waren. Vier jaar later, toen Pelé geblesseerd raakte tijdens het WK van 1962, nam Garrincha het team op sleeptouw. Hij was op dat toernooi zo goed, dat hij iets unieks wist neer te zetten.
Niet eerder wist iemand Beste speler van het toernooi, Topscorer én Wereldkampioen te worden in hetzelfde jaar. In 1962 had hij zijn nummer 7 weer terug. En het is dat rugnummer dat voor altijd aan Garrincha zal worden gelinkt.
40 jaar na zijn dood is de dribbelende rechtsbuiten nog steeds niet vergeten. Hij won zijn eerste WK spelend met nummer 11, maar wordt door velen gezien als de eeuwige nummer 7.
Lees Hier Meer:
Geschreven door: Freddy Gomes