Dribbelen is in het voetbal de handeling van het joggen met de bal aan de voet. Bij het dribbelen maakt een speler steeds contact met de bal. Bij het dribbelen probeert een speler de bal zo dicht mogelijk bij zich te houden voor optimale controle over de bal.
Een speler kan kiezen voor een dribbel om wat meters te pakken, terwijl er wordt gewacht op beweging van de teamgenoten. Na een korte dribbel kan er ruimte ontstaan voor een pass. Het kan ook zijn dat een speler na een dribbel overgaat in het drijven, bij gebrek aan een andere optie.
Drijven kan worden vergeleken met het dribbelen, maar er is dan sprake van meer snelheid. Hierdoor wordt er ook minder contact met de bal gemaakt. Zo kan het zijn dat een speler bijvoorbeeld maar 1 keer contact maakt met de bal voor elke meter dat deze vooruit komt.
Bij het drijven moet een speler rekening houden met het feit dat de bal niet te ver vooruit wordt gespeeld. Gebeurt dat wel, dan wordt het makkelijk voor een tegenstander om in te grijpen.
Een speler als Messi is uniek omdat hij in staat is om tijdens het drijven net zoveel contact te maken met de bal als tijdens een dribbel. Hierdoor is het voor verdedigers erg lastig omdat hij elk moment van richting kan veranderen, of kan kappen en draaien op hoge snelheid.
Quick Boys uit
Ik hield niet altijd van de positie van buitenspeler. Soms stond ik aan de zijlijn terwijl het spel langs me heen leek te gaan. Gelukkig waren er ook wedstrijden waarin ik goed werd aangespeeld, en mijn tegenstander op kon zoeken. Dat waren dagen dat ik van de positie kon genieten.
Ik begrijp wel dat ik werd gezien als een rechtsbuiten. Vanaf het moment dat ik veel op de positie begon te spelen kon ik wel genieten van het pingelen, zoals dat toen werd genoemd. Ik vond het leuk om tegenstanders uit te spelen. Dat deed ik vooral op techniek, en bijna nooit op snelheid.
Met mijn schijnbewegingen zette ik tegenstanders eerst op het verkeerde been, waarna ik ze kon passeren. Wie naar de actie keek, dacht misschien een passeeractie op snelheid te zien. Dat was ook het geval in de actie die ik hieronder wil beschrijven.
We speelden met Excelsior uit bij Quick Boys, op een veldje achter het mooie hoofdveld. Op een gegeven moment kreeg ik de bal aangespeeld in de voeten, aan de rechterkant van het veld. Ik nam de bal aan, en begon aan een korte dribbel. Daarna maakte ik snelheid, en was dus aan het drijven.
De tegenstander liep achteruit. Ik dreigde buitenom te gaan, en daarna binnendoor. Ik liet de bal rollen, maakte geen contact meer. Nu bewoog ik alleen met mijn lichaam. Naar rechts, naar links, weer naar links, opnieuw naar rechts. De linksback verloor zijn evenwicht tijdens de bewegingen.
Hij viel naar achteren, languit op de grond. Ik had alle tijd voor de voorzet. Waar ik vaak moeite had met het opkijken, nam ik nu de tijd om een teamgenoot te zoeken. Boem, goal. Achter mij kwam onze rechtsback lachend aangerend, en ik schoot ook in de lach. Het was een heerlijke actie.
De kracht van het dribbelen en zeker het drijven is dat het lastig te verdedigen is. Hoe meer snelheid een speler maakt, hoe moeilijker deze af te stoppen is. Wanneer deze speler technisch sterk is, kan deze steeds gevaarlijk worden. Een speler waar ik meteen aan moeten denken is Xavi Simons.